Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2566

Datum uitspraak2005-09-12
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers71920 / KG ZA 05-169
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering van LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) haar verlof te verlenen om de alimentatiebeschikking van 15 juni 1992 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang voor de duur van ten hoogste een jaar tot een bedrag van € 46.775,28 is voldaan, wordt toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 71920 / KG ZA 05-169 datum vonnis: 12 september 2005 (mk) Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen LBIO, gevestigd te Gouda, eiseres, verder te noemen het LBIO, procureur: mr. E.M.M. van de Loo, adovcaat: mr. R.D. Rischen te Rotterdam, tegen [Gedaagde] wonende te [Woonplaats gedaagde], gedaagde, verder te noemen [gedaagde], procureur: mr. J. Dijkman. Het procesverloop Het LBIO heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 28 juni 2005. Ter zitting zijn verschenen: mr. Rischen namens het LBIO en [gedaagde] vergezeld door mr. Dijkman. De standpunten zijn toegelicht. De behandeling is voortgezet ter terechtzitting van 1 september 2005. Ter zitting zijn verschenen: mr. Rischen namens het LBIO, [gedaagde] vergezeld dor mr. Dijkman en de heer [accountant], accountant van [gedaagde]. Het vonnis is bepaald op vandaag. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing 1. In deze zaak staat het navolgende vast. [Gedaagde] is gehuwd geweest met [echtgenote]. Bij vonnis van deze rechtbank van 13 mei 1992 is de echtscheiding uitgesproken. Dit vonnis is op 12 juni 1992 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk zijn geboren: ? [kind 1], ? [kind 2]. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 juni 1992 is [echtgenote] benoemd tot voogdes en is bepaald dat [gedaagde] een bedrag van € 226,89 (f. 500,--) per kind per maand diende te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. 2. Het LBIO stelt – kort samengevat – dat [gedaagde] ondanks meerdere sommaties in gebreke is gebleven met de voldoening van de verschuldigde alimentatie. [Gedaagde] heeft in totaal een bedrag van € 453,78 (f. 1.000,--) betaald. Dit was in 1993. Sindsdien zijn de Raad voor de Kinderbescherming en nadien het LBIO bezig geweest met de invordering. Mogelijkheden tot verhaal zijn er niet. De totale achterstand inclusief wettelijke opslagkosten en executiekosten bedraagt € 46.775,28. Het LBIO vordert haar verlof te verlenen om de beschikking van 15 juni 1992 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang voor de duur van ten hoogste een jaar tot een bedrag van € 46.775,28 is voldaan. Daarnaast vordert het LBIO veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure. 3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd onder aanvoering van – kort samengevat – de volgende verweren: ? Het LBIO is niet-ontvankelijk omdat zij niet kan worden aangemerkt als schuldeiser. ? Dat er sprake is van een spoedeisendheid belang is gesteld noch gebleken. ? Een deel van de vordering is verjaard door verloop van vijf jaren zonder dat enige stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. In ieder geval is de vordering over de periode van 15 september 1995 tot 13 augustus 1996 verjaard. De achterstand wordt voor het overige erkend. ? [gedaagde] is niet in staat om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen. In 1992 was hij gedwongen zijn werkzaamheden in Zwitserland te beëindigen als gevolg van gezondheidsproblemen. Hij heeft sindsdien geen inkomsten uit arbeid genoten. [gedaagde] heeft werkzaamheden in het hotel van zijn huidige partner verricht. In ruil voor die werkzaamheden heeft hij kost en inwoning ontvangen. Indien er al een economische waarde moet worden toegekend aan die werkzaamheden, dan nog is het maar de vraag of [gedaagde] in staat was om daarmee aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. ? Het LBIO heeft er belang bij dat [gedaagde] de beschikking houdt over zijn vrijheid, zodat hij in de gelegenheid is om (alsnog) aan zijn verplichtingen te voldoen. 4. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het LBIO op grond van het bepaalde in artikel 1:408, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bevoegd tot het instellen van de onderhavige vordering. De inning van de alimentatie geschiedt door het LBIO. Machtiging daartoe vindt plaats doordat de onderhoudsgerechtigde de executoriale titel in handen stelt van het LBIO. Die machtiging strekt zich ook uit tot de invordering door executie en het voeren van procedures. 5. Het LBIO heeft gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schuldenaar in beginsel geen aanspraak heeft op uitstel van het verrichten van zijn prestatie. De schuldeiser hoeft geen uitstel van betaling te dulden. Artikel 6:38 BW verwacht van de schuldenaar dat hij “terstond” ofwel ten spoedigste aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. Daarmee is de spoedeisendheid van de vordering gegeven. De stelling van het LBIO dat een spoedeisend belang in deze procedure niet vereist is, snijdt geen hout. Ingevolge artikel 586 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt de vordering ingesteld en behandeld als een kort geding. Dit heeft tot gevolg dat de veertiende afdeling van titel 2, Boek 1, artikel 254 e.v. Rv, onverkort geldt. Dat er sprake moet zijn van een spoedeisend belang volgt uit het eerste lid van artikel 254 Rv. 6. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat hij niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichting te voldoen, omdat hij geen inkomen uit arbeid geniet. Dat [gedaagde] geen inkomen heeft is op zichzelf geen reden om de vordering af te wijzen. Hieruit volgt niet zonder meer dat hij niet in staat is om zich een inkomen uit arbeid te verwerven. Lijfsdwang kan ook worden toegepast als er wel betalingsonmacht is, maar die aan de schuldenaar toerekenbaar is. De gestelde gezondheidsredenen waardoor [gedaagde] gedwongen is geweest om zijn werkzaamheden in Zwitserland te beëindigen, zijn niet met stukken onderbouwd. Vaststaat dat [gedaagde] ondanks de gestelde gezondheidsproblemen de afgelopen jaren in staat is geweest om werkzaamheden te verrichten in het hotel van zijn partner. Dat hij daarvoor geen loon heeft ontvangen dient geheel voor zijn rekening te blijven. Gelet op de onderhoudsverplichting van [gedaagde] jegens zijn kinderen, had het op zijn weg gelegen om voor die werkzaamheden loon te verlangen dan wel betaalde werkzaamheden buiten het hotel te verrichten. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] redelijkerwijs niet in staat is geweest om zich een inkomen uit arbeid te verwerven waarmee hij in staat zou zijn om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Bovendien had [gedaagde] onverwijld wijziging kunnen vragen van de beschikking waarbij de alimentatie is vastgesteld wanneer hij zichzelf niet langer in staat achtte om de vastgestelde alimentatie te voldoen. Een dergelijk verzoek heeft hij tot op heden niet ingediend. Door dit alles is niet aannemelijk geworden dat [gedaagde] buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen. 7. Het LBIO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat andere dwangmiddelen in het verleden geen uitkomst hebben geboden en nu ook niet bieden. Er zijn geen verhaalsobjecten waar beslag op kan worden gelegd. Het opleggen van een dwangsom biedt geen uitkomst. 8. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het niet nader onderbouwde verweer van [gedaagde] dat een deel van de vordering is verjaard. Het LBIO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een eventuele verjaring is gestuit door de betekening van de beschikking op 15 september 1995 en door de erkenning door [gedaagde] van de in de uitspraak vastgestelde verplichting bij brieven van 18 januari 1996 en 14 februari 1996. De totale achterstand inclusief wettelijke opslag en executiekosten kan worden vastgesteld op het in de dagvaarding vermelde bedrag van € 46.775,28. 9. Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen. 10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De beslissing De voorzieningenrechter: I. Verleent het LBIO verlof om de beschikking van deze rechtbank van 15 juni 1992 ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang voor de duur van ten hoogste één jaar tot een bedrag van € 46.775,28 (zegge: zesenveertigduizendzevenhonderdvijfenzeventig 28/100 euro) is voldaan. II. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van het LBIO begroot op € 315,93 aan verschotten en € 1.632,-- aan salaris van de procureur. III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.